Een paar weken geleden viel er spontaan een boek uit mijn boekenkast. Ik keek er naar en liep er langs, drie dagen lang. De dag voor mijn huishoudelijke hulp kwam heb ik het opgeraapt. Het is een bundel met gedichten van vijf Chinese dichters, een uitgave van Querido uit 1983: Tweesprong. De gedichten zijn gekozen en vertaald door Lloyd Haft en T.I. Ong-Oey.
Het is een dichtbundel waarvan ik niet eens wist dat ik hem had, hoelang ik hem al heb en ook niet hoe ik eraan gekomen ben. Het voelt bij het openslaan alsof ik er zelfs nog nooit in gekeken heb. Sinds ik in 2012 door China heb gereisd, ben ik een soort sinofiel en zoek ik het internet af naar Chinese kunst en literatuur maar in mijn boekenkast heb ik niet gekeken.
Het eerste gedicht is het gedicht Dood water van Wen Yiduo. De eerste zin van het gedicht -Dit is een sloot met hopeloos dood water- is voor mij de mooiste regel die ik de afgelopen tijd gelezen heb. De Nederlandse vertaling is wat stroef en soms zelfs met een beetje een kromme zinsbouw. Omdat ik het gedicht toch erg mooi vind zoek ik op internet naar een nieuwe Nederlandse vertaling. Ik vind drie Engelse vertalingen en wat informatie over de dichter en het gedicht.
Wen Yiduo is geboren in 1899; behalve een traditionele Chinese opleiding, volgde hij ook een studie in de Verenigde Staten. Hij was hoogleraar Chinese literatuur aan verschillende universiteiten in China totdat hij in 1946 op straat werd doodgeschoten als gevolg van zijn onafhankelijke opstelling in de politiek.
Dood water is geschreven in 1928 en is een metafoor voor China.
Met behulp van de drie Engelse en de Nederlandse vertaling heb ik geprobeerd een, voor mijn gevoel, beter lopende Nederlandse vertaling te maken.
Dood water
Dit is een sloot met hopeloos dood water,
waar de wind kan waaien maar geen rimpeling maken.
Dump er gerust wat schroot in, wat koper, wat ijzer,
alsook je etensresten, je overgeschoten vette soep.
Misschien wordt het koper nog emerald groen,
ontstaan er perzikbloesems van roest op het ijzer;
dan weeft zich dun zijden gaas over het vet,
terwijl bacteriën vlekken avondrood brouwen.
Laat het dode water gisten tot een sloot jade wijn,
bedekt met drijvende parels van wit schuim;
lachend vormen ze een grote parel,
die barst als vliegjes de wijn komen stelen.
Zo kan een sloot met hopeloos dood water,
toch nog bogen op enige glans.
En als de kikkers de stilte niet kunnen verdragen,
zal het dode water een lied van verrukking kwaken.
Hier is een sloot met hopeloos dood water,
het is geen plek waar schoonheid woont,
het laat liever de lelijkheid cultiveren,
wacht af wat voor wereld er ontstaat.
door IJda Smits